Inleiding
De jaarrekening is opgesteld met inachtneming van de voorschriften zoals opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet, waarin door de gemeenteraad op d.d. 13 maart 2018 de uitgangspunten voor het financieel beleid, evenals de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie zijn vastgesteld.
Algemene grondslagen voor het opstellen van de jaarrekening
De waardering van de activa en passiva en de bepaling van het resultaat vindt plaats op basis van historische kosten. Tenzij bij het desbetreffend balanshoofd anders is vermeld, worden de activa en passiva opgenomen tegen nominale waarden.
De baten en de lasten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Baten en winsten worden slechts genomen voor zover zij op balansdatum zijn gerealiseerd. Verliezen en risico's die hun oorsprong vinden voor het einde van het begrotingsjaar, worden in acht genomen indien zij voor het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden.
Dividendopbrengsten van deelnemingen worden als baten opgenomen op het moment waarop het dividend betaalbaar wordt gesteld.
Met betrekking tot de verwerking van de algemene uitkering heeft de commissie BBV een stellige uitspraak gedaan. Deze uitspraak houdt in dat in de jaarrekening de algemene uitkering wordt opgenomen conform de in het jaar laatst gepubliceerde accresmededeling, die doorgaans is opgenomen in de septembercirculaire van het boekjaar.
Met betrekking tot de eigen bijdragen die het CAK int en aan de gemeenten afdraagt geldt op basis van de Kadernota rechtmatigheid 2017 van de commissie BBV het volgende. Gemeenten kunnen op basis van de overzichten van het CAK wel de aantallen personen, soort en omvang van de zorgverlening beoordelen met de eigen WMO-administratie. Probleempunt is dat door het ontbreken van inkomensgegevens op deze overzichten de informatie over de eigen bijdrage ontoereikend is om als gemeente de juistheid op persoonsniveau en volledigheid van de eigen bijdragen als geheel te kunnen vaststellen. Door de systematiek te kiezen van het vaststellen van de eigen bijdragen door het CAK, heeft de wetgever in feite bepaald, dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid en volledigheid van de eigen bijdragen geen gemeentelijke verantwoordelijkheid is. Dat betekent dat door de gemeenten geen zekerheden over omvang en hoogte van de eigen bijdragen kunnen worden verkregen als gevolg van het niet kunnen vaststellen van de juistheid op persoonsniveau, zoals hiervoor is toegelicht.
Personeelslasten worden in principe toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Als gevolg van het formele verbod op het opnemen van voorzieningen c.q. schulden uit hoofde van jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume worden sommige personele lasten echter toegerekend aan de periode waarin uitbetaling plaatsvindt. Daarbij moet worden gedacht aan componenten zoals ziektekostenpremie ten behoeve van gepensioneerden en overlopende vakantiegeld- en verlofaanspraken en dergelijke.
Voor arbeidskostengerelateerde verplichtingen van een jaarlijks vergelijkbaar volume wordt geen voorziening getroffen of op andere wijze een verplichting opgenomen. De referentieperiode is dezelfde als die van de meerjarenraming, te weten vier jaar. Indien er sprake is van (eenmalige) schokeffecten (bijvoorbeeld reorganisaties) dient wel een verplichting gevormd te worden.
Nota Activabeleid
De gemeenteraad heeft in de vergadering van 13 december 2016 besloten om de nota Activabeleid te laten vervallen tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de financiële verordening 2017. De reden daarvoor was dat de nota activabeleid niet genoeg toevoegde aan wat al in het BBV is opgenomen over activering, afschrijving en waardering, om een volledige nota te rechtvaardigen.
Om de nota activabeleid te kunnen laten vervallen, zijn enkele regels voor activering, afschrijving en waardering opgenomen in de financiële verordening.
Omdat de regels voor activering, afschrijving en waardering zijn aangepast in het BBV, zijn deze wijzigingen daar waar nodig is doorgevoerd in de financiële verordening.
Nieuwe bouwtechnieken en betere bouwmaterialen, alsmede een veranderde kijk op de functionaliteit van een gebouw, hebben geleid tot een langere levensduur van gebouwen, zowel technisch als economisch. Een verlenging van de afschrijvingstermijnen van gebouwen en gebouw gerelateerde zaken is daarmee gerechtvaardigd. In de bijlage bij de financiële verordening wordt ook de afschrijvingstabel vastgesteld.
Een vast actief met een verkrijgings-/vervaardigingsprijs van minder dan € 10.000 wordt niet geactiveerd.
Gronden en terreinen en financiële vaste activa worden onafhankelijk van de waarde geactiveerd.
Het saldo van agio en disagio kan lineair in 5 jaar afgeschreven worden.
Kosten voor het afsluiten van geldleningen komen direct ten laste van de exploitatie.
Activa waarvan voornemen is dat deze vervreemd gaan worden en die niet meer in gebruik zijn worden niet meer afgeschreven.
Activa waarbij sprake is van financiële lease, worden geactiveerd. De som van de gedurende de resterende looptijd jaarlijks te betalen leasetermijnen worden als schuld opgenomen op de balans.
De immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven overeenkomstig de bij de financiële verordening in bijlage 1 opgenomen afschrijvingstabel.
Afschrijving van een vast actief vangt aan in het jaar volgend op het jaar van oplevering, in gebruik namen of aanschaf van het actief.
Indien een vast actief wordt afgeschreven, wordt als restwaarde nihil gehanteerd.